zaterdag 30 januari 2021

De hop (II) - een onreine beauty

 

De hop dankt zijn naam aan zijn roep: hoep hoep hoep. Maar hij heeft een opvallende bijnaam die niet zo complimenteus is. Vroeger kwam de vogel meer voor in Nederland, en werd hij ‘drekhaan’ of ‘stronthaan’ genoemd. De hop broedt namelijk in holle bomen en maakt in tegenstelling tot andere holenbroeders zijn nestholte niet schoon, waardoor er op den duur een ondraaglijke stank uit het nest komt. Andere holenbroeders verwijderen consequent de uitwerpselen van hun jongen. Misschien heb je wel eens een koolmees of pimpelmees in een nestkast in je tuin te broeden gehad. Als ze jongen hebben zie je ze regelmatig met een ‘pakketje’ uitwerpselen in hun snavel wegvliegen. Maar de hop doet dit niet en maakt van zijn nest een smerige bende. Daarnaast hebben de vogels een speciale klier onder de staartbasis waar in het broedseizoen een stinkend goedje uitkomt. De vogel smeert zichzelf daarmee in om zo minder aantrekkelijk te worden voor predatoren.

Alles bij elkaar niet zo’n frisse vogel, en dit zou de reden kunnen zijn dat we de hop in de Bijbel bij de onreine dieren tegenkomen. Hoewel een al wat oudere Bijbelse encyclopedie in mijn boekenkast de onreinheid verklaart door te wijzen op de manier waarop de hop aan zijn voedsel komt: hij zou wormen en insecten zoeken in uitwerpselen van andere dieren. Het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Maar opvallend is het wel: De enige zangvogel tussen voornamelijk roofvogels en kraaiachtigen, die met de dood in verband worden gebracht.

 

Zo’n prachtige vogel, en dan toch een onrein dier, een onreine beauty. Maar in deze combinatie van schoonheid en onreinheid houdt de hop ons een spiegel voor. Wij mensen zijn namelijk ook onreine beauty’s. Om het met de Amerikaanse predikant Tim Keller te zeggen:  We zijn zondiger dan we ons ooit kunnen voorstellen maar tegelijk geliefder dan we ooit zouden durven hopen. We zijn geschapen naar Gods beeld, en tegelijk in zonde gevallen. We zijn tot grootse maar ook verschrikkelijk dingen in staat. We zijn getooid met prachtige gaven maar zitten tegelijk tot onze oren in de drek.

 

Zondig en geliefd: twee kanten van dezelfde medaille die mens heet. Maar we vervallen op de één of andere manier makkelijk in eenzijdigheden. In sommige kringen overheerst het optimisme: ‘Je mag er zijn, je bent geliefd en bijzonder, aan je zonden hoef je niet meer te denken als je Jezus ontvangt als je Verlosser. Natuurlijk kan een wedergeboren christen incidenteel zondigen, maar dat is de uitzondering die de regel bevestigt. Zet je kuif maar op en laat je mooie veren maar zien. Houd jezelf maar voor dat de nestholte waar je in leeft brandschoon is.’

In andere kringen klinkt een heel ander geluid, wat mij betreft net zo eenzijdig; ‘Je moet eerst maar eens diep doorleven wat voor een drekhaan je wel niet bent voordat je je kuif zou mogen opzetten.’

 

Nu is het makkelijk om op de eenzijdigheden van anderen te wijzen, maar ik moet toegeven dat ik het ook zelf nog niet zo eenvoudig vind om in dit spanningsveld de juiste toon te vinden. In theologisch opzicht sta ik ergens in het veilige midden. Ik voel me niet thuis bij een drekloos overwinningsgeloof, en evenmin bij een theologie die op een zwartgallige manier onze kuif platdrukt. Maar ook in het veilige midden is het zoeken naar woorden. Meer dan eens kreeg ik als feedback dat ik in preken wat vaker zou moeten benoemen dat we zondig zijn, en dat ik dat ook met concrete voorbeelden moest proberen te onderbouwen. ‘Zeg maar waar het op staat.’ Maar anderen vertrouwden me bij de fietsenstalling iets heel anders toe: ‘Je benadrukt wel erg vaak dat we zondig zijn, daar word ik somber van. Ik heb het zo nodig om te horen dat  ik er mag zijn, dat God van me houdt. Je kunt dat niet vaak genoeg zeggen.’

Zie daar één van de uitdagingen waar een predikant voor staat:  Ieder mens heeft zijn eigen biografie. De één heeft tegen de achtergrond van een jeugd vol afkeuring de rest van zijn leven bemoediging en bevestiging nodig: Je bent geliefder dan je ooit zou durven hopen. Maar een ander - met een gezonde dosis zelfvertrouwen en wellicht net iets te overtuigd van zichzelf - heeft het inderdaad nodig om van tijd tot tijd zonder omwegen met zijn tekortkomingen te worden geconfronteerd: Je bent zondiger dan je je ooit kunt voorstellen. Je nestholte is heel wat minder schoon dan je denkt.

Laat de hop voor ons allemaal een spiegel zijn waarin we nu weer aan ons vuil en dan weer aan onze schoonheid worden herinnerd.

 

Maar toch, als ik dit zo opschrijf moet ik weer denken aan al die momenten waarop ik zelf een hop zag. Als ik me stond te vergapen aan de mooie kleuren en prachtige kuif dacht ik niet aan de smerige verhalen die bij deze vogel horen, ik zag alleen maar een schitterende vogel waar ik van in extase raakte. Ik geloof dat God in de eerste plaats zo naar jou en mij kijkt als we zijn kinderen zijn. Niet omdat er geen onreinheid meer is in ons leven zou zijn, maar omdat Hij een God van vergeving is. Omdat Hij ons – zoals dat wel eens wordt gezegd – in Christus aanziet.  Schoonheid en onreinheid zijn zo gezien toch niet twee kanten van dezelfde mensenmedaille. Onze onreinheid is ons vergeven in Jezus’ naam maar onze veren mogen er zijn! Wat dit betekent voor de plek van verootmoediging en schuldbelijdenis in onze spiritualiteit is een vraag die ik nu verder laat rusten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Dit is een ingesloten Microsoft Office -documentbestand dat mogelijk is gemaakt met Office .