De hop dankt zijn naam
aan zijn roep: hoep hoep hoep. Maar hij heeft een opvallende bijnaam die niet
zo complimenteus is. Vroeger kwam de vogel meer voor in Nederland, en werd hij ‘drekhaan’
of ‘stronthaan’ genoemd. De hop broedt namelijk in holle bomen en maakt in
tegenstelling tot andere holenbroeders zijn nestholte niet schoon, waardoor er
op den duur een ondraaglijke stank uit het nest komt. Andere holenbroeders
verwijderen consequent de uitwerpselen van hun jongen. Misschien heb je wel
eens een koolmees of pimpelmees in een nestkast in je tuin te broeden gehad.
Als ze jongen hebben zie je ze regelmatig met een ‘pakketje’ uitwerpselen in
hun snavel wegvliegen. Maar de hop doet dit niet en maakt van zijn nest een
smerige bende. Daarnaast hebben de vogels een speciale klier onder de
staartbasis waar in het broedseizoen een stinkend goedje uitkomt. De vogel
smeert zichzelf daarmee in om zo minder aantrekkelijk te worden voor
predatoren.
Alles bij elkaar niet
zo’n frisse vogel, en dit zou de reden kunnen zijn dat we de hop in de Bijbel
bij de onreine dieren tegenkomen. Hoewel een al wat oudere Bijbelse
encyclopedie in mijn boekenkast de onreinheid verklaart door te wijzen op de
manier waarop de hop aan zijn voedsel komt: hij zou wormen en insecten zoeken
in uitwerpselen van andere dieren. Het één hoeft het ander niet uit te sluiten.
Maar opvallend is het wel: De enige zangvogel tussen voornamelijk roofvogels en
kraaiachtigen, die met de dood in verband worden gebracht.
Zo’n prachtige vogel, en
dan toch een onrein dier, een onreine beauty. Maar in deze combinatie van
schoonheid en onreinheid houdt de hop ons een spiegel voor. Wij mensen zijn namelijk
ook onreine beauty’s. Om het met de Amerikaanse predikant Tim Keller te
zeggen: We zijn zondiger dan we ons ooit
kunnen voorstellen maar tegelijk geliefder dan we ooit zouden durven hopen. We
zijn geschapen naar Gods beeld, en tegelijk in zonde gevallen. We zijn tot grootse
maar ook verschrikkelijk dingen in staat. We zijn getooid met prachtige gaven
maar zitten tegelijk tot onze oren in de drek.
Zondig en geliefd: twee
kanten van dezelfde medaille die mens heet. Maar we vervallen op de één of
andere manier makkelijk in eenzijdigheden. In sommige kringen overheerst het
optimisme: ‘Je mag er zijn, je bent geliefd en bijzonder, aan je zonden hoef je
niet meer te denken als je Jezus ontvangt als je Verlosser. Natuurlijk kan een
wedergeboren christen incidenteel zondigen, maar dat is de uitzondering die de
regel bevestigt. Zet je kuif maar op en laat je mooie veren maar zien. Houd
jezelf maar voor dat de nestholte waar je in leeft brandschoon is.’
In andere kringen klinkt een
heel ander geluid, wat mij betreft net zo eenzijdig; ‘Je moet eerst maar eens
diep doorleven wat voor een drekhaan je wel niet bent voordat je je kuif zou mogen
opzetten.’
Nu is het makkelijk om op
de eenzijdigheden van anderen te wijzen, maar ik moet toegeven dat ik het ook
zelf nog niet zo eenvoudig vind om in dit spanningsveld de juiste toon te
vinden. In theologisch opzicht sta ik ergens in het veilige midden. Ik voel me
niet thuis bij een drekloos overwinningsgeloof, en evenmin bij een theologie
die op een zwartgallige manier onze kuif platdrukt. Maar ook in het veilige
midden is het zoeken naar woorden. Meer dan eens kreeg ik als feedback dat ik
in preken wat vaker zou moeten benoemen dat we zondig zijn, en dat ik dat ook
met concrete voorbeelden moest proberen te onderbouwen. ‘Zeg maar waar het op
staat.’ Maar anderen vertrouwden me bij de fietsenstalling iets heel anders toe:
‘Je benadrukt wel erg vaak dat we zondig zijn, daar word ik somber van. Ik heb
het zo nodig om te horen dat ik er mag
zijn, dat God van me houdt. Je kunt dat niet vaak genoeg zeggen.’
Zie daar één van de
uitdagingen waar een predikant voor staat: Ieder mens heeft zijn eigen biografie. De één
heeft tegen de achtergrond van een jeugd vol afkeuring de rest van zijn leven bemoediging
en bevestiging nodig: Je bent geliefder dan je ooit zou durven hopen. Maar een
ander - met een gezonde dosis zelfvertrouwen en wellicht net iets te overtuigd
van zichzelf - heeft het inderdaad nodig om van tijd tot tijd zonder omwegen
met zijn tekortkomingen te worden geconfronteerd: Je bent zondiger dan je je
ooit kunt voorstellen. Je nestholte is heel wat minder schoon dan je denkt.
Laat de hop voor ons
allemaal een spiegel zijn waarin we nu weer aan ons vuil en dan weer aan onze
schoonheid worden herinnerd.
Maar toch, als ik dit zo
opschrijf moet ik weer denken aan al die momenten waarop ik zelf een hop zag.
Als ik me stond te vergapen aan de mooie kleuren en prachtige kuif dacht ik
niet aan de smerige verhalen die bij deze vogel horen, ik zag alleen maar een
schitterende vogel waar ik van in extase raakte. Ik geloof dat God in de eerste
plaats zo naar jou en mij kijkt als we zijn kinderen zijn. Niet omdat er geen
onreinheid meer is in ons leven zou zijn, maar omdat Hij een God van vergeving
is. Omdat Hij ons – zoals dat wel eens wordt gezegd – in Christus aanziet. Schoonheid en onreinheid zijn zo gezien toch niet
twee kanten van dezelfde mensenmedaille. Onze onreinheid is ons vergeven in
Jezus’ naam maar onze veren mogen er zijn! Wat dit betekent voor de plek van
verootmoediging en schuldbelijdenis in onze spiritualiteit is een vraag die ik
nu verder laat rusten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten