Toen het coronavirus in
Nederland met een opmars begon was het hier volop voorjaar. De natuur was zo mooi
en er gebeurde van alles. Terwijl vliegtuigen aan de grond werden gehouden, kozen
trekvogels massaal het luchtruim. Het was druk in de lucht, en het leek wel
alsof de vogels des te meer opvielen bij het ontbreken van de bekende witte
strepen.
De tjiftjaf was als
eerste teruggekeerd uit landen die de grenzen hadden gesloten. Overal hoorde je
ze weer zingen. Ooievaars stonden weer te klepperen op hun nesten. Ze vlogen
hierheen via Frankrijk en Spanje. Landen waar niemand meer in of uit mocht.
Voorjaarsvlinders dwarrelden
door onze achtertuin, en keken ook even bij de buren waar wij twee weken geen
contact mee mochten hebben. Tijdens hun opvallende baltsvlucht hielden de
citroenvlinders geen anderhalve meter afstand. Waarom zouden ze? Knoppen aan bomen stonden op uitbarsten.
Bloesem en fris lentegroen gaven de natuur weer kleur. Overal bloeiden
narcissen, blauwe druifjes en hyacinten. Nog even, en de uiterwaarden van het
Zwarte Water zouden weer vol kievitsbloemen staan.
Zo bijzonder was dat, dat
de uitbraak van het coronavirus samenviel met deze jaarlijkse opleving in de
natuur. Het contrast tussen de exploderende natuur en onze stilgevallen
samenleving was groot, en gaf mij het gevoel dat wij mensen even wat minder
belangrijk waren. We werden op onze plaats gezet.
Het leek wel alsof ik de
trekvogels in de lucht een lange neus zag trekken naar de mensen die hoorden
dat hun vliegvakantie niet doorging. Het was alsof de groene specht die ik in
het bos hoorde roepen ons persoonlijk uitlachte. Híj kreeg geen snavelkapje
aangemeten.
Maar de natuur leek zelfs
te profiteren van de crisis waar wij midden in zaten. Het leek alsof het voorjaar des te uitbundiger was, doordat
wij even een stap terug moesten doen.
Dat leek niet alleen maar
zo, het was ook zo.
Zo was in maart de amfibieëntrek
in volle gang. Padden en kikkers
kwamen bij stijgende temperaturen uit hun winterslaap en trokken naar
nabijgelegen water om hun eieren af te zetten. Het enige dat veel van ons daar normaal gesproken van
meekrijgen is dat er ineens overal doodgereden dieren op de weg liggen. Elk
jaar weer sneuvelen in maart enorme aantallen amfibieën onder onze autowielen. Maar
dit jaar was er een stuk minder verkeer op de weg. Op een zachte avond maakte
ik een wandeling, en overal zag ik kikkers en padden hippen. Hier en daar nog steeds een dood dier op het
asfalt, maar het overgrote deel kon in alle rust de wegen oversteken. ‘Lang
leve corona’ kwaakten ze.
Ook op andere plekken merkten ze dat de natuur opleefde toen wij werden
stilgezet. Een inwoner van de Chinese stad Wuhan schreef dat hij vanaf de
vijfentwintigste verdieping van zijn flatgebouw vogels hoorde zingen in de stad.
Voor hem een nieuwe ervaring. Normaal gesproken hoorde hij alleen maar het geraas van verkeer.
Het schijnt
dat de CO₂-uitstoot in China met maar liefst een kwart daalde in de eerste
maanden na het uitbreken van de crisis. En de smog over grote steden in China was
bijna verdwenen.
De natuur
haalde opgelucht adem op toen wij de adem inhielden. Nogal confronterend was dat.
We werden er indringend bij bepaald hoezeer wij de aarde
belasten en uitbuiten met onze moderne manier van leven. Ineens zagen we het,
nu we gedwongen werden om een stap terug te doen. De coronacrisis
drukte ons er met de neus bovenop dat we niet goed met de aarde omgaan. De
zucht van verlichting die de schepping slaakte maakte ons beschaamd.
Maar op het moment dat ik dit schrijf zijn we al
weer heel wat maanden verder. Er is een vaccin in de maak en het einde van de
pandemie zou in zicht zijn. In China draait de economie al weer op volle toeren;
zouden er nog steeds vogels te horen zijn in Wuhan? Ik vrees het ergste.
Zijn wij eigenlijk wel in staat om het roer echt om
te gooien, om duurzamer te gaan leven en omwille van het behoud van de aarde
een stuk welvaart in te leveren? Is consuminderen een serieuze optie of is een
oproep in die richting bij voorbaat aan dovemans oren gericht?
De ijzeren wet van economische groei werkt niet in
het voordeel van de aarde. In het systeem waarin wij zitten móet
de welvaart per hoofd van de bevolking elk jaar blijven toenemen. Als dat niet
gebeurt, ontstaat er een recessie. Dat brengt allerlei problemen met zich mee
waar niemand blij van wordt, en daarom mogen er op het altaar van economische
groei grote offers worden gebracht. Er moet en er zal onder de streep groei
zijn. Er moet geproduceerd en geconsumeerd worden.
De gevolgen voor natuur
en milieu zijn inmiddels niet meer te
ontkennen: ontbossing, klimaatverandering, zeespiegelstijging, plastic soep in
de oceanen, bodemerosie, droogte en misoogsten, het uitsterven van dieren en
planten etc.
Nu is het makkelijk om een systeem te veroordelen,
maar ik maak er zelf deel van uit. Zo wordt mijn salaris bij elkaar gelegd door
hardwerkende mensen die blij zijn als hun bedrijven winst maken. Ze zitten niet
te wachten op een recessie, en dat begrijp ik. En afgezien daarvan lever ik
mijn eigen bijdrage aan de uitputting van de aarde. In de pindakaas waar ik zo
van houd zit palmolie. En laat de palmolie industrie nu net verantwoordelijk zijn voor de kap van
veel tropisch regenwoud. Ik heb ook een vierwieler voor de deur staan, met een
benzinemotor. Zo eentje van één op veertien. De aanschaf van een
milieuvriendelijke elektrische auto vind ik nog te duur. Korter douchen kost
mij veel moeite, en ik produceer door de week een aanzienlijke hoeveelheid
afval.
Er zijn momenten dat ik me er maar bij neerleg,
maar mijn geweten blijft spreken. Het opeten van de aarde is goddeloos gedrag,
falend rentmeesterschap waar geen excuus voor is. We bevinden ons op een weg
die niet Gods weg is.
Kan ons systeem veranderen en kan ik zelf het roer
omgooien?
Mijn gedachten gaan weer uit naar de
Steppenkiekendief (zie een steppenkiekendief in coronatijd I). Dat is een vogel met een bijzonder verhaal, een verhaal van
nieuwe wegen. Steppenkiekendieven zijn trekvogels. Het broedgebied ligt in de graslanden
van Zuidoost-Europa en Midden-Azië. In de winter trekt de vogel naar Afrika,
India en Zuidoost-Azië. De Europese populatie gaat echter sterk achteruit, in
landen als Moldavië en Wit-Rusland is de soort als broedvogel waarschijnlijk
verdwenen door biotoopvernietiging. Toch wordt de vogel hier steeds vaker
gezien. Regelmatig overwintert er een aantal in Nederland en recent kwam de
vogel zelfs tot broeden in een Groningse akker. Het eerste broedgeval voor
West-Europa. Nota bene een paar kilometer buiten Winsum waar wij toen nog
woonden. De vogel broedt sinds een aantal jaren ook in Finland waar hij zich
uit lijkt te breiden. Er lijkt dus sprake van een westwaartse uitbreiding, de steppenkiekendief
verlegt zijn koers, verkent nieuwe wegen. Hij gooit het roer om. Zonder deze
westwaartse uitbreiding was de steppenkiekendief wellicht al verdwenen uit
Europa.
Was dit de boodschap van de vogel die op 20 april tijdens
het hoogtepunt van de coronacrisis over ons huis vloog? Wilde hij ons laten
zien dat het weldegelijk mogelijk is om nieuwe wegen in te slaan, en dat je
daar niet mee moet wachten tot de oude wegen je ondergang worden?
Ik zie het beeld weer voor me van die slanke
roofvogel die koersvast en met rustige vleugelslagen naar het noorden vloog. Was
hij onderweg naar Finland? Of ging het richting een Groningse akker om daar op
een vrouwtje te wachten? Wie zal het zeggen. In elk geval was het een vogel van
de westwaartse uitbreiding, een kiekendief van nieuwe wegen, een vogel die mij
op een indringende manier aan het denken heeft gezet: Het is mogelijk om nieuwe
wegen in te slaan, maar wacht er niet mee totdat oude wegen je fataal worden,
want dan ben je te laat.